Financiële uitgangspunten

In voorgaande tekst is op thema’s een kwalitatieve doorkijk geschetst van verwachte en beoogde ontwikkelingen en trends voor de aanstaande planperiode. In deze paragraaf worden de financiële uitgangspunten  benoemd voor de Begroting 2023 en de Meerjarenraming 2024-2026.

Algemene uitgangspunten

Terug naar navigatie - Algemene uitgangspunten

De OMWB hanteert de volgende algemene financiële uitgangspunten bij het opstellen van de begrotingsdocumenten:

  • De Begroting 2023 gaat uit van het bestaande beleid, rekening houdend met de financiële effecten die betrekking hebben op de in deze Kaderbrief genoemde beleidsontwikkelingen.
  • De begroting 2023, inclusief de meerjarenraming 2024–2026, is structureel financieel sluitend.
  • Basis voor het financieringsmodel 2023 voor de deelnemende gemeenten is de MWB-norm.
  • Om mogelijke tegenvallers adequaat te kunnen opvangen, wordt rekening gehouden met een post ‘Onvoorzien’ van € 150.000.
  • De begroting 2023 wordt opgesteld met inachtneming van het Besluit Begroting en Verantwoording voor provincies en gemeenten (BBV).
  • De structurele effecten van het principeakkoord voor de Cao van 2021-2022 zijn verwerkt.

Indexering
Voor de indexering wordt gebruik gemaakt van de indexen uit de Macro Economische Verkenningen, die zijn gepubliceerd in de septembercirculaire 2021 (herziene versie van 27 september 2021).

De volgende indexen worden toegepast2:

  • Loonvoet sector overheid 2,3%
  • Prijs netto materiële overheidsconsumptie 1,5%

Conform de vastgestelde programmabegroting 2022 beslaan de lonen 80% van de totale lasten (exclusief de post ‘Onvoorzien’) en de overige lasten (waar de prijsverhoging relevant is) 20%. Dit leidt tot een gewogen  gemiddelde indexering van 2,14%.

Kostenontwikkeling Index

Aandeel

Lonen 2,3% 80%
Prijzen 1,5% 20%
Gewogen gemiddelde 2,14%  

2 Tabel 4.2.2 Prijsindexen CPB MEV 2022 en CEP 2021

Werkprogramma
De benodigde urencapaciteit voortvloeiend uit de werkprogramma’s heeft de laatste jaren een gestage groei gekend. Voor 2022 en 2023 wordt een werkpakket verwacht van ongeveer 338.500 uur. Qua tariefstelling  geldt dat deze kostendekkend en gelijk voor deelnemers en niet-deelnemers is. Het begrote gemiddelde tarief uit deze Kaderbrief is het vertrekpunt voor de begroting 2023 en bedraagt € 97,00. In de volgende  paragraaf wordt een verdere uiteenzetting van het tarief gegeven.

Tarief

Cao-effecten
Uitgangspunt voor de tariefbepaling voor 2023 is het uurtarief van € 95,00, zoals dat is vastgesteld in de begroting van 2022. Vanuit het principeakkoord van de Cao 2021-2022 hebben twee zaken een structureel  effect op het tarief, te weten de indexering van de lonen met 3,9% (1,5% per december 2021 en 2,4% in april 2022) en de toekenning van de drie extra verlofdagen.

Aangezien er tijdens het opstellen van de begroting 2022 nog geen CAO voor de jaren 2021 en 2022 vastgesteld was, is in de berekening van dit tarief destijds nog uitgegaan van de indexeringen conform het CPB  (1,5%). In november hebben de werkgevers en bonden een principeakkoord bereikt voor een nieuwe Cao voor de jaren 2021 (1,5%) en 2022 (2,4%). Voor de tariefbepaling 2023 is de verhoging van 2,4% per april 2022  doorberekend. Het effect van de indexering van de lonen veroorzaakt een stijging van het tarief met € 0,64.

In eerdere Cao’s is gesproken over harmonisatie van (bovenwettelijke) verlofrechten. In het principeakkoord is hieraan opvolging gegeven door het toekennen van extra bovenwettelijke verlofdagen, waarbij lokale  regelingen komen te vervallen. Dit betekent voor de OMWB een afname van het aantal declarabele uren van (drie dagen * 7,2 uur =) 21,6 uur per fte, waardoor de declarabiliteitsnorm van de OMWB onder druk komt  te staan. De norm van 1.350 uur gemiddeld per fte op jaarbasis wordt daarom in deze kaderbrief bijgesteld naar gemiddeld 1.328 uur. Het verwerken van dit effect in het tarief betekent een stijging van € 1,21 per uur.  Samen met de eerder genoemde indexering bedraagt het totale structurele effect van de nieuwe Cao € 1,85 per uur.

Indexatie - Loonstijging en prijsstijging
Bij het opstellen van deze Kaderbrief is er nog geen Cao voor het jaar 2023 vastgesteld. In deze brief gaan wij daarom uit van de prijsindexen zoals opgenomen in de macro-economische verkenning (herziene versie van 27 september 2021) van het Centraal Planbureau. In deze verkenning wordt voor het jaar 2023 uitgegaan van een loonvoet indexering van 2,3% voor de overheid. Voor de prijsstijging bij overheidsbestedingen  wordt uitgegaan van 1,5%. Deze twee indexeringen leiden tot een totale gewogen stijging van het gemiddelde tarief met € 2,05.

Kosteneffectiviteit
In de vergadering van het Algemeen Bestuur van juli 2020 heeft een aantal deelnemers gevraagd of het mogelijk is de kosten van de dienst omlaag te brengen met behoud van kwaliteit van producten en  dienstverlening. Eind 2020 is met verschillende interne werkgroepen naar het vraagstuk kosteneffectiviteit gekeken. Dit leidde tot een inschatting van het potentieel om kosteneffectiever te gaan werken en een grote  hoeveelheid maatregelen om dat potentieel te realiseren. Op basis van deze uitkomsten van het onderzoek, dat nauwkeurig getoetst is door een extern adviesbureau, is een besparingspotentieel van netto € 1.500.000  (€ 1.700.000 bruto besparingen -/– € 200.000 investeringen) op een totaalbedrag van € 35.500.000), fasegewijs te verwezenlijken voor 1 januari 2025, haalbaar en realistisch. Zie ook hoofdstuk 'Bedrijfsvoering' paragraaf ‘Informatie gestuurd werken’ en paragraaf ‘Programma ’Van goed naar beter’’.

besparing Kosten-effectiviteitsonderzoek
bedragen x € 1.000
2022 2023 2024 2025
Vergunningverlening -150 -300 -300 -300
Informatievoorziening -500 -500 -500 -500
Kosteneffectiviteit fase 1 - -500 -500 -500
Kosteneffectiviteit fase 2 - - -400 - 400
Totaal kostenbesparingen -650 -1.300 -1.700 -1.700

De totale besparing is in 2023 € 1.300.000. In de begroting 2022 is reeds € 650.000 opgenomen. In 2023 wordt de tweede tranche van € 650.000 ingeboekt.

Volgens afspraak met het Algemeen Bestuur is het besparingspotentieel voor het boekjaar 2022 reeds in de begroting 2022 verwerkt en wordt dit nader uitgewerkt in de begroting voor 2023. De besparingen hebben  per saldo een drukkend effect op het uurtarief voor 2023 van € 1,92 per uur.

Schematische weergave van het tarief
In het schema hieronder worden alle genoemde ontwikkelingen weergegeven die effect hebben op het tarief van 2023.

Omschrijving   bedrag per uur effect
Tarief 2022 concernbegroting   € 95,00  
Cao-verhoging 2022 0,7% € 95,64 € 0,64
Indexatie 2023 o.b.v. MEV 2,14% € 97,69 € 2,05
Harmonisatie verlofrechten € 1,21 € 98,90 € 1,21
Besparingen Kosteneffectiviteit 2023 € -650.000 € 97,00 € -1,92
Tarief 2023   € 97,00  

MWB-norm
In het begrotingsjaar 2019 heeft de MWB-norm (Midden- en West-Brabant Norm) haar intrede gedaan. Er is destijds afgesproken om deze norm te evalueren. Deze evaluatie van de MWB-norm houdt in dat zowel de  werking ervan (de werkingsprincipes) als de onderliggende grondslagen van de norm (kengetallen, percentages, opslagen, etc.) worden geëvalueerd. Werkt de norm zoals is bedoeld of moet deze op basis van de eerste ervaringen worden aangescherpt? Deze evaluatie moet los gezien worden van het traject kosteneffectiviteit en de gevolgen van de invoering van de Omgevingswet.

Op basis van de ervaringscijfers over 2019 en 2020 heeft een evaluatie van de MWB-norm in het najaar van 2021 plaatsgevonden in samenspraak met bestuurlijke en ambtelijke klankbordgroepen. De resultaten van  de evaluatie zijn op 8 december 2021 in het Algemeen Bestuur besproken. Er is een akkoord bevonden op de evaluatie. De lessons learned worden in de conceptbegroting 2023 verwerkt. De financiële effecten zijn op  dit moment nog niet exact bekend.

Lasten

Terug naar navigatie - Lasten

Lasten
Het belangrijkste onderdeel van de kostenstructuur betreft de personele kosten. Dit is circa 80% van de totaal begrote lasten en bestaat uit kosten behorend bij personeel in loondienst en inhuur derden. Dit laatste is  wenselijk in termen van flexibiliteit en noodzakelijk vanwege de krapte op de arbeidsmarkt.

Personeel in loondienst
Het personeelsbestand valt uiteen in medewerkers inzetbaar voor uitvoering van het primaire proces (Begroting 2022: 240 fte) en medewerkers ondersteunend daaraan in de bedrijfsvoering (Begroting 2022: 54 fte).  De met de deelnemers afgestemde werkprogramma’s 2022 dienen als basis voor de begroting 2023. Het werkaanbod is geraamd op 338.500 declarabele uren. Uitgaande van de verlaagde declarabiliteitsnorm van  1.328 uur als gevolg van de harmonisatie van de verlofrechten (zie opmerkingen onder ‘Cao-effecten’ in paragraaf  ‘Tarief’), bedraagt de benodigde omvang voor het primaire proces 255 fte. De personeelsformatie voor het primaire proces bedraagt, zoals aangegeven, 240 fte. De ‘overbrugging’ naar het benodigde aantal fte gebeurt met inhuur van derden.

Personeel niet in loondienst
In de begroting van de OMWB geldt als uitgangspunt dat in beginsel het eigen personeel de taken verricht; een beperkte flexibele schil is gewenst. Door de omvang van het werkaanbod in relatie tot de krapte op de  arbeidsmarkt is deze schil momenteel echter wat groter. Aangezien deze externe inzet duurder is dan de uitvoering met eigen personeel leidt dit tot extra kosten. Het blijft onverminderd lastig om voldoende geschikt  eigen personeel te werven. Dit geldt zowel voor het primair proces als voor de afdeling Bedrijfsvoering. Waar we in 2020 nog een aanzienlijke toename zagen in het aantal fte van eigen personeel, zien we dat de  formatie sindsdien stabiliseert. Voor 2023 is het onze ambitie om de stijgende lijn van 2020 weer op te pakken. Er is reeds een aantal initiatieven met betrekking tot recruitment in gang gezet om onze positionering op  de arbeidsmarkt te versterken.

Overige (materiële) kosten
Deze worden opgenomen op basis van de meeste recente inzichten rondom de ontwikkeling van overige kosten (huur, servicekosten, ICT-licenties, etc.); rekening houdende met bovenstaande indexering.

Investeringen

Terug naar navigatie - Investeringen

In 2022 en 2023 zal een aantal bedrijfsmiddelen opnieuw aangeschaft of vervangen moeten worden. Het uitgangspunt is dat het Algemeen Bestuur met het vaststellen van de begroting goedkeuring verleent aan deze  (vervangings-) investeringen. Met het vaststellen van de begroting worden ook de vermelde afschrijvingstermijnen voor investeringen vastgesteld. De afschrijvingen vinden met ingang van boekjaar 2022 plaats op  moment van ingebruikname van het actief. Tot en met 2021 was dit moment het jaar volgend op activering. Het financiële beleid wordt overeenkomstig aangepast. Naar verwachting is het huidige niveau van  investeringen toereikend.

Weerstandsvermogen

Terug naar navigatie - Weerstandsvermogen

In de begroting 2023 wordt een geactualiseerd inzicht in het risicoprofiel en het weerstandsvermogen opgenomen. Het weerstandsvermogen is de relatie tussen de risico’s waarvoor geen specifieke maatregelen zijn  getroffen en de capaciteit van middelen en mogelijkheden die de OMWB heeft om niet-begrote kosten op te vangen (BBV-artikel 11). Hoe groot die weerstandscapaciteit moet zijn, is afhankelijk van de risico- inschatting en de bereidheid van het bestuur om deze risico’s al dan niet te lopen. Om te voorkomen dat bij niet afgedekte risico’s ingrijpende (organisatie)wijzigingen noodzakelijk zijn, is een afdoende weerstandsvermogen voor de OMWB gewenst. De OMWB streeft een ‘voldoende’ weerstandscapaciteit na. Dat betekent een weerstandsratio tussen 1,0 en 1,4.